Code Rood

De weersvoorspelling voor mijn reis naar de grote stad in het zuiden was zorgwekkend. Sinds de kerstvakantie leek de lente nabij. De eerste sneeuwklokjes begonnen al uit te lopen. Plots dreigt het weer om te slaan. De weerman spreekt in het achtuurjournaal waarschuwende woorden: ‘vanuit het oosten wordt een sneeuwfront verwacht, waar het verkeer in het hele land ernstig hinder van gaat ondervinden’. Onder in beeld verschijnen de onvermijdelijke woorden ‘CODE ROOD’.

Ik wil mijn bezoek aan de grote stad niet uitstellen. Een week eerder heb ik een gesprek gevoerd over een mooie opdracht; een opdracht die ik op mijn 59e nog heel graag wil doen. Het eerste gesprek verliep goed en nog dezelfde dag werd ik uitgenodigd voor het tweede gesprek. Vanwege de weersvoorspelling besluit ik de volgende dag met de trein te reizen.

’s Avond begint het licht te sneeuwen, maar de volgende morgen is het droog en een paar graden boven nul. In gedachten mopper ik op de weerman. Halverwege de reis, als ik de rivieren nader, verwit het boerenlandschap en staat het autoverkeer vast. Een rode gloed van remlichten vergezelt de trein. In gedachten complimenteer ik mijzelf.

De trein arriveert precies op tijd in de grote stad. Ik koop nog snel een beker koffie. Als ik na enig zoeken eindelijk het moderne stationsgebouw verlaat, constateer ik al snel dat ik de verkeerde schoenen heb aangetrokken. Voetgangers hebben de natte, plakkerige sneeuw overal aangestampt. Onder een laagje waterige sneeuw is de stoep bedekt met harde, gladde bulten. Moeizaam schuifel ik richting mijn bestemming. Na drie slokken koffie gooi ik de beker weg.

Na tien minuten schuifelen ben ik de weg kwijt. De vorige keer was het toch niet zo ver? Als ik mij omdraai, schiet mijn linkervoet onder mij weg, maak ik een ongewenste pirouette op het spiegelgladde, in de stoep verwerkte en onder de sneeuw verborgen kunstwerk en val zijdelings in de sneeuw. Mijn broek en jas zuigen zich vol met smeltwater en raken besmeurd met het grauw van de stoep. Een passerende fietser stopt en vraagt of hij mij kan helpen. Een jonge vrouw die haar terras veegt, reikt mij haar hand en helpt mij overeind. Deze zuidelijke vriendelijkheid verrast mij aangenaam. Mijn gesprek verloopt voorspoedig.

’s Avond vertel ik mijn vrouw in warme woorden over het bezoek aan de grote stad, mijn valpartij en de vriendelijke inwoners. Glimlachend kijkt zij mij aan en antwoordt ‘maar iedereen helpt toch een oude man overeind?’

59

Ruim twintig jaar geleden heb ik mij laten verleiden tot het kopen van een aantal -met de kennis van nu twijfelachtige- polissen, waarmee rond mijn zestigste levensjaar mijn pensioen gegarandeerd was. Dat had een reden. Mijn vader werd aan begin jaren ’90 van de vorige eeuw ernstig ziek. Na een lang herstelperiode was zijn baan vervallen en moest hij stoppen met zijn werk. Mijn vader was toen 59 jaar oud. In mijn ogen was hij toen letterlijk oud. 59 werd voor mij de grens tussen jong en oud, tussen toekomst en verleden. Ondertussen heb ik zelf verschillende economische recessies meegemaakt en onlangs heb ik de leeftijd van 59 jaar bereikt. Volgens mijn cesuur ben ik nu oud.

Toen mijn vader moest stoppen met zijn werk was ik ongedurig en gedreven, maakte ik lange werkdagen en reed 60.000 kilometer per jaar. Jarenlang werkte ik de meeste avonden, na het voorlezen van mijn jonge kinderen, voorbij middernacht en de zondag gebruikte ik meestal om de komende week voor te bereiden. Ik had geen tijd om mijzelf af te vragen waarom ik dit alles deed, maar de eindigheid ervan kon ik wel voorzien. Rond mijn veertigste levensjaar was ik daarom gevoelig voor de zalvende woorden van een financieel adviseur, die sprak over mijn toekomst, keuzevrijheid en onafhankelijkheid. Toentertijd was vervroegde uittreding (VUT) het grote ideaal. Het geld voor de polissen kon ik met enige moeite vrijmaken.

Aangezien het inkomen van adviseurs ook moet worden betaald daalde de waarde van mijn polissen gestaag. De jaarlijkse brief van de financiële instelling werd steeds somberder van toon. Boze telefoontjes mochten niet baten. Inflatie deed de rest en mijn VUT raakte buiten beeld. Mijn behoefte daaraan overigens ook.

Waarom ik ooit heb bedacht op mijn 59e te willen (of moeten) stoppen met werken is mij vandaag de dag een raadsel. Nog steeds maak ik regelmatig lange werkdagen. Ik werk tegenwoordig anders dan twintig jaar geleden. Mijn gedrevenheid heb ik behouden. Deze eigenschap heb ik aangevuld met inzicht en vertrouwen. Vertrouwen in de tijd en vertrouwen in het proces. Dat maakt werken voor mij nog leuker. Ik geniet van de gesprekken met opdrachtgevers, professionals en belanghebbenden, van de uitwisseling van kennis en ideeën, van de inspiratie die groeit als we elkaar verrassen en verrijken en van de kracht als we samenwerken. Werken schenkt mij steeds meer veel voldoening en maakt mij van waarde.

Voor mijn pensioen zal ik nog een tijdje kunnen sparen. Misschien ben ik op mijn 69e wel oud.